Het opzoekingswerk

In 1980 werd mijn aandacht getrokken dooreen gedenkkapel in Linkhout en meer bepaaldin de Goeren. Zo kwam ik in contact met Eugeen Jacobs. Hij had deze gedenkkapel opgetrokken uit de plaatselijke ijzerzandsteenen met het landingsstel van het toestel dathij daar had gevonden. Hij had een grote bewondering voor de overleden bemanningsledenen had via de Australische ambassade de namen teruggevonden van de 6 overledenen. Samen met Victor Vandevenne bouwde hij de kapel. Op zondag 5 juni 1983 werd de gedenkkapel officieel ingehuldigd door pastoor Raskin, burgemeester Putzeys, afgevaardigdenvan het Belgische leger en RAF-overste Fersett, die een krans neerlegde ter nagedachtenis van de Engelse en Australische vliegeniers. Door de harmonie Demer en Laak werdde plechtigheid muzikaal omlijst, bijgestaandoor de Lummense schoolkinderen.           

                 

                

 

Maandenlang heb ik daarna de plaatselijkebevolking ondervraagd. Zo kwam ik uiteindelijk bij Octavie Vanuytrecht terecht. Haarvader had de lijken helpen bergen. Ze werdeneerst ondergebracht in een stal en daarnabegraven naast hun huis. Gedurende al detijd dat ze daar begraven lagen, had zij metvolle overtuiging de graven verzorgd. Datwerd ook beaamd door pastoor Luc Raemakers,aalmoezenier in het klooster der Dominicanessen op de St.-Jansberg in Zelem in zijnbrieven aan de familieleden van de overledenen.

Doch er moest meer te vinden zijn. Wie warendeze bemanningsleden? Wat was er met de piloot gebeurd, leefde hij nog? Wat was er dienacht precies verkeerd gelopen? Deze en honderden andere vragen moesten nog worden opgelost. De meeste van deze oplossingen warenenkel in Engeland te vinden. Zo kwam ik terecht bij Kolonel Vlieger De Heyn uit Lummendie mij het eerste contactadres gaf: de bevelhebber van de basis van Binbrook. Die konmij niet helpen maar gaf mij enkele adressenvan instanties die gegevens konden verstrekken. Dit betekende het begin van een langezoektocht. Ondertussen deed ik ook opzoekingswerk naarnog eventuele bestaande brokstukken. De resultaten waren niet zo indrukwekkend omdathet toestel in de lucht uit elkaar gespatwas. Maar de ondervinding had mij geleerddat onderdelen van een neergestort vliegtuigzeer gegeerd waren. Het bevatte duurzame materialen die tijdens de oorlogsjaren zeerzeldzaam waren. Denk maar aan het aluminium,rubber, koper, enz. Zo vond ik bij Vanrompay het horizontale staartstuk terug. Hetwas ongeveer 4 meter lang en deed dienst omhet hout te beschermen. De brave man was erzeer aan gehecht omdat zijn vader zaligerhet met veel zorg bewaard had. Na wat onderhandelen veranderde het toch van eigenaar.Je kon nog duidelijk de beschildering herkennen. Enige tijd later kreeg ik nog eentip. Die leidde mij naar Jef Doggen in Linkhout. Hij had ter bescherming van het hooieen deel van het vertikale staartstuk inzijn schuur verwerkt. Ook hij was bereid omhet af te staan, als de schuur maar dichtbleef. Na wat timmerwerk was dat ook gebeurd.Ik vond er ook een aluminium plaat waar opeen zwarte achtergrond het cijfer 2 in hetrood was geschilderd. Vermoedelijk van F”2”.Emiel Baerts uit Lummen had als kleine jongen de crashplaats in de Goeren dikwijls bezocht en had grote hoeveelheden onderdelenvan het toestel mee naar huis genomen. Hijwas enorm geboeid door de techniek van dedeze onderdelen. Helaas is in de loopder tijden alles verloren gegaan. Enkel eenstartmotor kon aan de schroothoop ontsnappenen die heb ik cadeau gekregen.Verschillende mensen wisten wel te vertellenwaar er zich overal brokstukken bevonden. Ineen bos aan de Mierenberg lag een wiel eneen motor. Het wiel zou door de plaatselijke fietsenmaker – smid van Linhout te zijn meegenomen om van het rubber fietsbanden te maken!) In de Goeren lag volgens ooggetuigen een stuk vleugel en motor. Daar isuiteindelijk ook het landingsstel gevonden.Maar het grootste deel van het vliegtuig isin de weide rond de Donderboswinning gevonden. Deze stukken werden deels door de Engelsen opgeruimd, deels door de plaatselijkebevolking meegenomen. Helaas is hiervan weinig of niets bewaard gebleven.Tijdens deze huisbezoeken viel het mij welop dat vooral oudere mensen nog argwanendtegenover mij stonden en mij meestal met devraag vergastten " Waarom kom je dat nu nogvragen?" Anderzijds waren er ook personendie mij zeer gastvrij ontvingen en mij metraad en daad bijstonden. Meestal werd ik welnaar andere personen doorverwezen die erwaarschijnlijk wel meer van wisten. Doch deze personen moesten dan weer weten wie mijninformanten waren en zo werd ik dikwijls vanher naar der gestuurd. Veel werd in vertrouwen verteld en meermaals heb ik moeten beloven om oorlogsgebeurtenissen niet verder tevertellen, wat ik bij deze dan ook niet zaldoen.Het gaf mij wel het gevoel dat er nog veelleeft bij de mensen en dat de oorlogsjarennog zeer gevoelig liggen. Enfin, soms kreegik meer het gevoel een spion te zijn dievoor de CIA werkte dan iemand die geschiedkundig veldwerk wil doen uit eigenbelang.Eén anekdote wil ik u niet onthouden omdatzij een beeld geeft van sommige bezoeken dieik aan oudere mensen bracht. Het was eenkoude winterdag en ik werd naar een persoongestuurd die in een verlaten omgeving woonde. Toen ik aanbelde, deed een oude man hetraampje van zijn voordeur open en vroegwaarmee hij mij kon helpen. Toen ik hem dereden van mijn bezoek uitlegde werd hij argwanend. Meer dan een half uur heb ik hem aande hand van mijn documentatie trachten teovertuigen dat ik informatie zocht over eenneergestort vliegtuig. Uiteindelijk liet hijmij, verkleumd van de kou, binnen.  En plotskreeg ik het erg warm want de man stond daarmet een tweeloop in zijn handen die, zoalslater bleek, geladen was. Op dat momentvroeg ik mij wel af waarmee ik bezig was.

Maar er waren ook fijne momenten die mij terug de moed gaven om verder te doen. Zobracht ik op zekere dag een bezoek aan Firmin Adriaans in Donk. Hij had nog wat oorlogsmateriaal liggen en wie weet... De manliet mij 5 handschoenen zien waarvan in 4het kenteken ABL stond en vrij recent waren.De 5e handschoen had niet het uitzicht ooitbij een leger gediend te hebben. Maar omniet ongeïnteresseerd over te komen, inspecteerde ik ze nauwlettend. Toen ik ze naarhet licht toekeerde kon ik mijn ogen nietgeloven. Aan de bovenrand stond een naam geschreven en bij nader toezien ontcijferde ikde naam "STONE", één van de bemanningsleden!Hij had de handschoen gevonden in het Schulensbroek, enkele dagen na de crash en ze opzolder gelegd. Nooit heeft hij geweten waarze vandaan kwam. De man was erg verwonderdtoen hij vernam wie de eigenaar was. Uitverdienstelijkheid heeft hij ze dan ook aanmij geschonken.               

                   

                                   De handschoen van Stone    (foto: Rudy Kenis)

 

Ook Jef Borgers uit Kuringen had een aangename verrassing voor mij. Op het ogenblikvan de crash woonde hij bij zijn ouders inde Goeren. Dagen later vond hij in het graseen vliegbril. Omdat hij toen een motor had,was het een welgekome uitrusting. Gelukkigheeft hij de vliegbril gedurende al die jaren goed bewaard waarvoor ik hem erg dankbaar ben.

               

                       Vliegbril van een van de bemanningsleden (foto: Rudy Kenis)

 

 

Het landingsstel van de gedenkkapel in deGoeren bleef mij intrigeren. Na enkele contacten met Eugeen Jacobs mocht ik het gebied waar enkele brokstukken gevallen waren, onderzoeken. Gewapend met een metaaldetectoren en spade onderzocht ik deze plaats. Uiteindelijk kon ik een plaats lokaliseren waar ik enkele brokstukken terugvond.  Maanden heb ik er doorgebracht in barre koude en snikhete dagen. Ik heb er gegraven en geploeterd in de modder en de grachten. Soms gingen er dagen en weken voorbij zonder het geringste resultaat.  Maar als er dan toch een klein stukje werd bloot gelegd, was de vreugde des te groter. Ik heb me dikwijls afgevraagd wat sommige bezoekers dachten als ze mij daar bezig zagen, tot aan mijn knieën in de modder en met mijn handen wroetend in een vieze brij alsof ik een goudzoeker was in een godvergeten land.  

                  

                      Het veldwerk in erbarmelijke omstandigheden  (foto: Rudy Kenis)


Later kreeg ik de hulp van een expert terzake, Bart Beckers. Hij had reeds enige ervaring met dit opzoekingswerk. Op zekere dagdoorzochten wij samen met Marc Princen denabijgelegen vijver op de plaats waar hetlandingsstel was opgegraven.  We hadden een bootje gevonden en roeiden ermee naar het begin van de vijver. Het werd een marteling.De roeispanen raakten verstrikt in het welig groeiende kruid en werden loodzwaar. Bart begon vanuit de boot metingen te verrichten met zijn metaaldetector. Doch deze bleef constant een signaal geven. Toen ontdenkten wij dat het probleem bij het bootje lag: het was volledig uit metaal.  Bart offerde zichzelf op en sprong in het water om te voet verder te gaan om alsnog het terrein te kunnen onderzoeken. Op de plaats waar destijds het landingsstel gevonden werd, gaf de metaaldetector de aanwezigheid van metaal aan. Met peilijzers werd de plek onderzocht doch zonder resultaat.

                  

           Vanuit een roeibootje werd er gezocht naar resten van het vliegtuig. Een krachttoer die niet zonder problemen verliep! (foto: Rudy Kenis)

Ten einde raad stak ik mijn hand in het water om de bodem af te voelen. Tot mijn verbazing voelde ik tussen het kruid een voorwerp dat onregelmatig van vorm was. Na wat rukken en trekken kreeg ik het uiteindelijk toch boven water. Doch toen ik zag wat ik in mijn handen hield, bleef mijn hart even stilstaan. Het was een grote rattenklem en ... ze stond nog opgespannen. Verder werd ik nog aangevallen door miscusratten en een levensgrote zwaan!!!

Maar mijn onderzoek beperkte zich niet enkel tot het opzoeken van de brokstukken. Gedurende al die jaren was ik ook op zoek naar het ware verhaal van de crash en naar de familieleden van de bemanningsleden.Zo kwam ik via de NSB Linkhout in contact met de Vrienden van de Geallieerde Luchtmacht en meer bepaald met Peter Loncke. Hij was het uiteindelijk die mij de rapporten bezorgde van de raid en de crash. Van Kolonel Vlieger De Heyn kreeg ik mijn eerste contactadres in Engeland: de luchtmachtbasis in Binbrook. Vanaf dat ogenblik startte het eigenlijke opzoekingswerk. Ik nam contact op met verschillende instanties in Engeland en Australië.

 

Via de Commonwealth War Graves Commission en het Royal British Legion, kwam ik in contact met Barbara Graham-Kent, de vrouw van de staartschutter Alan Graham. Zij verkeerde bijna in shocktoestand toen zij mijn eerste brief ontving. Gedurende al die jaren had ze nooit geweten hoe haar man was omgekomen en waar hij begraven lag. Zij hoopte zijn graf ooit nogeens te kunnen bezoeken.Van de andere bemanningsleden bezat ik enkelde naam van het dorp waar zij voor hun vertrek naar Europa verbleven. Ik richtte daarop een brief naar de burgemeesters van deze dorpen met de vraag of zij nog familieleden van de overleden bemanningsleden konden terugvinden.

 Het adres van Campbell leidde mij naar Mudgee NSW, Australië. Doch daar bleek deze familie onbekend.Pas nadat Jenkins tijdens zijn bezoek in Linkhout het uurwerk had gekregen van Campbell heeft hij de familie opgezocht in Australië... met succes! Zo kwam ik in contact met zijn zus.

Braddock woonde in Subiaco en was gehuwd. De lokale autoriteiten stuurden mijn brief doornaar de Royal Australian Airforce Association. Na wat zoekwerk werd de vrouw van Braddock teruggevonden. Zij woonde nu inWhite Gum Valley in West-Australië en heet te nu Janine Chaplin. Ook zij was blij verrast om na al die jaren het ware verhaal over de dood van haar man te vernemen en ze was er erg dankbaar voor.

Swift woonde in Williamstown, Victoria, Australië. De autoriteiten vonden vrij snel dezusters van Sydney Swift. Deze woonden inCaulfield. Zij reageerden zeer verrast opmijn schrijven. Bovendien beschikten zij nogover veel informatie en foto's van hunbroer. Uit dankbaarheid stuurden ze mij eensjaal die zij zelf gemaakt hadden uit zelf gesponnen garen van schapen die daar gekweekt werden.

Stone woonde in Londen en was ook gehuwd. Van zijn vrouw kon ik helaas geen enkel spoor terug vinden. Ook de hulp van het Leger des Heils kon niet baten. Het enige wat we over Mevr. Stone vernamen is dat ze in 1946 vertrok naar Nieuw-Zeeland.

Ook van Clegg raakte ik elk spoor bijster. Hij woonde in Queensland als enig kind van de familie Clegg. Hierdoor is het onmogelijk om nabestaanden terug te vinden.

 

Uiteindelijk bleef er nog enkel de piloot Jenkins over. Over hem had ik geen enkel gegeven. Daarom plaatste ik een oproep in het Royal Air Force Magazine. Enkele weken later ontving ik een brief van Keith Teasdale. Hij was een ex-bemanningslid van Jenkins en wist mij te vertellen dat Jenkins na de oorlog naar Australië was terug gekeerd om er verder te studeren aan de universiteit van Sydney.Hij had ook nog vernomen dat Jenkins er professor zou geweest zijn in geologie. Eindelijk een aanknopingspunt na meer dan vijf jaar speurwerk!

Vliegtuigonderdelen:

 

         

                       Een stuk van de linker staartvlak (foto: Rudy Kenis)

 

         

 

         

 

           

                                  Brandstofmeter (foto: Rudy Kenis)

 

           

 Opgegraven naamplaatjes: rechts zie je een naamplaatje van de motoren: Merlin - Hercules motoren.

               

                

 

                

 

                

                                  Handgreep alarmpistool  (foto Rudy Kenis)

 

           

Koperen koppelingen: merk het kroontje op en de afkortingen AM: Air Ministry die aangebracht werden op alle Engelse toestellen. (foto: Rudy Kenis)

 

           

 

           

Plaatje dat zich bij de bedieningsknop bevond om de bommenluiken te openen en te sluiten. (foto: Rudy Kenis)